top of page

Kwaliteit in de onderbouw: een nu-meting in 6 vragen.

Bijgewerkt op: 18 sep. 2019


Realiseren we een eigentijds beredeneerd aanbod in de onderbouw?   Doen we de goede dingen en doen we ze goed genoeg? 

Welke vragen helpen bij het voeren van een inhoudelijk gesprek?

Deze vragen werden in de afgelopen weken gesteld door Irma, Peter, Hamza en Susan, directeuren van scholen.


Onderwijs in de onderbouw is altijd in beweging. Een nieuw thema samenstellen, een ander systeem voor observatie en registratie leren gebruiken en activiteiten voorbereiden. En dat alles om jonge kinderen zo optimaal mogelijk te begeleiden bij hun ontwikkeling.

Maak af en toe eens een pas op de plaats. Vertraag beweging, reflecteer op je onderwijs aan het jonge kind. Sta bewust stil -in het nu- bij wat je doet en bezin samen met collega’s wat jullie willen aanpakken om het onderwijs op aspecten aan te scherpen. Bezinning kan ook leiden tot je aanpak opnieuw vorm en inhoud te geven. 

Een handvat om dit proces vorm en inhoud te geven is het stellen van 6 kwaliteitsvragen. Aan de hand van deze vragen bespreek je hoe het onderwijs aan het jonge kind nu wordt vormgegeven in jullie praktijk. Vervolgens noteer je wensen en maak je een geprioriteerd actieplan. De kwaliteitsvragen hebben een relatie met het kwaliteitskader van de inspectie. Ik licht de vragen kort toe:

1.Vanuit welke visie werken wij?

Visie is de basis voor het werken met jonge kinderen. Als de visie onduidelijk is, is de kans groot dat jullie wel goed onderwijs realiseren, maar onvoldoende samenhang als onderbouwteam vanuit een gezamenlijk kader aanbrengen. 

Als de visie helder staat beschreven geeft dit handvatten voor het dagelijks handelen en de leeromgeving. Deze vraag bespreken is voorwaardelijk voor het stellen van de andere vragen.


2. Wat kunnen en ‘moeten’ we de kinderen leren?

Tussendoelen zijn markeringspunten uit leerlijnen. Deze tussendoelen zijn onder andere door SLO beschreven in inhoudskaarten. Ze geven een overzicht wat in een beredeneerd opgenomen kan worden.

Het gaat hier om aanbieden in activiteiten. De tussendoelen zijn geen verplichting, daarom staat ‘moeten’ tussen aanhalingstekens. Door doelen regelmatig in diverse activiteiten aan te bieden gaan kinderen de vaardigheid en begrippen die in de tussendoelen staan beschreven op den duur beheersen.

Door deze vraag te bespreken wordt duidelijk of doelen de basis zijn van het beredeneerd aanbod en welke doelen vaak of juist zelden worden aangeboden.


3. Hoe kunnen de kinderen ontwikkelen en leren?

Een speelbaar thema zet de wereld van kinderen open. Het samenstellen van een thematisch beredeneerd aanbod bevat tussendoelen uit leerlijnen, welke in passende activiteiten binnen een thema worden aangeboden. Doelen zijn verwerkt in diverse activiteiten zoals in een kring, binnen en buiten en in hoeken. Een thema komt pas tot leven als de leerkracht samen met de kinderen actief op zoek gaat naar een boeiende inhoud door middel van allerlei activiteiten. Op die manier komt de wereld van buiten naar binnen. Een bouwhoek is de bouwplaats in het klein. Een krachtige leeromgeving, waarbij spel als motor wordt gezien, draagt bij aan ontwikkeling.

Door deze vraag te bespreken wordt duidelijk hoe een thema wordt samen gesteld, welke activiteiten worden aangeboden, wat de balans is tussen gepland aanbod en ruimte voor eigen inbreng van kinderen en wat de plaats is van spel en rollenspel in hoeken.


4. Hoe ondersteunen we het ontwikkelen en leren?

De inzet van verschillende didactische vaardigheden ondersteunt de ontwikkeling van kinderen. Mogelijkheden zijn meespelen in een hoek vanuit een specifieke rol, nieuwsgierig zijn naar de aanpak van een oplossing voor een ervaren probleem, een suggestie aanreiken en een vraag stellen.

Ondersteuning betekent ook instructie geven en de aangeboden vaardigheid te oefenen. Kleuters leren óók door stap voor stap voordoen, samendoen en nadoen.

Door deze vraag te bespreken wordt duidelijk welke didactische vaardigheden als middel worden ingezet om aan de ontwikkelingsvraag van kleuters te voldoen.


5. Hoe organiseren we het leren?

Een goede organisatie en klassenmanagement is een voorwaarde om het geplande onderwijs beredeneerd en gedifferentieerd uit te voeren. Daarbij gaat het om plannen voor een langere termijn, zoals een periode of themaplanning en plannen op de korte termijn, zoals een dagrooster en de uitvoering van de speel/werkperiode. Routines dragen bij aan het goed benutten van de beschikbare onderwijstijd.

Ook de inrichting van je groepsruimte hoort bij het organiseren. Is er voldoende ruimte om te spelen op de grond, aan tafel en in hoeken? is er een rustige werkplaats aanwezig voor instructie en voorlezen?

Door deze vraag te bespreken wordt duidelijk of aspecten van de organisatie voorwaardelijk zijn voor ontwikkelen en leren of juist belemmerend.


6. Hoe monitoren we de ontwikkeling?

Observeren en registreren van de ontwikkeling van jonge kinderen is een belangrijk deel van de werkzaamheden van een leerkracht. Het geeft informatie over de ontwikkeling om vervolgens een aanbod op maat te maken. Daarnaast worden kinderen met zorg in een vroeg stadium herkent. Soms biedt een toets op een onderdeel aanvullende informatie.

Door deze vraag te stellen wordt duidelijk wat de functie is van de gebruikte instrumenten, welke gegevens het observeren en registeren oplevert en welke vervolgstappen er worden genomen in het dagelijks handelen.


Het gaat in deze nu-meting niet om ‘zo moet het’, maar om het vaststellen van een gezamenlijk kader: ‘zo geven wij het onderwijs aan het jonge kind eigentijds en passend bij onze schoolvisie vorm.’ 

Deze vragen hebben op de scholen van Irma, Peter, Hamza en Susan boeiende inhoudelijk gesprekken opgeleverd. De vervolgstappen varieerden van aanscherpen op didactisch handelen, herijken van de visie op het jonge kind, een unit 1-3 samenstellen tot ‘doorgaan met waar we goed in zijn: jonge kinderen zo optimaal mogelijk begeleiden bij hun ontwikkeling.’



279 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page